blauwgroen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: blauwgroen (hulp, bestand)
- IPA: /ˈblɑuɣrun/
Woordafbreking
- blauw·groen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van blauw en groen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | blauwgroen | |
verkleinwoord |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
blauwgroen o
- (RAL-kleur) een kleur tussen blauw en groen met RAL-nummer 6004.
- Heeft u die ook in het blauwgroen?
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | blauwgroen | blauwgroener | blauwgroenst |
verbogen | blauwgroene | blauwgroenere | blauwgroenste |
partitief | blauwgroens | blauwgroeners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
blauwgroen
- (RAL-kleur) deze kleur hebbend, een kleur tussen blauw en groen, met RAL-nummer 6004.
- Hij rijdt in een blauwgroene auto.
Vertalingen
1.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord blauwgroen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.