Een woning
  • wo·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord woning woningen
verkleinwoord woninkje woninkjes

de woningv

  1. (wonen) een doorgaans afgesloten constructie waarin men kan leven
    • In het flatgebouw waren 20 woningen gereed voor bewoning. 
  • de woning binnenstappen
in de woning gaan
  • de woning uit moeten
uit de woning gezet worden
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be