woning
- wo·ning
- Naamwoord van handeling van wonen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woning | woningen |
verkleinwoord | woninkje | woninkjes |
de woning v
- (bouwkunde) een doorgaans afgesloten constructie waarin men kan leven
- In het flatgebouw waren 20 woningen gereed voor bewoning.
- ▸ Het voorarrest van de 24-jarige man die drie mensen zou hebben doodgeschoten in het Rotterdamse stadsdeel IJsselmonde is met twee weken verlengd. Sendric S. werd op 2 januari opgepakt in een woning in het stadsdeel.[1]
|
- de woning binnenstappen
in de woning gaan
- de woning uit moeten
uit de woning gezet worden
- Het woord woning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "woning" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Weblink bron “Verdachte schietpartijen IJsselmonde veertien dagen langer vast” (6-1-2025)
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be