Deze vakantiewoning is ontworpen door Rietveld op Wikipedia.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantiewoning vakantiewoningen
verkleinwoord vakantiewoninkje vakantiewoninkjes

Zelfstandig naamwoord

de vakantiewoningv

  1. huisje of andere woning waar mensen in een periode dat ze niet hoeven te werken verblijven om zich te ontspannen
    • Als scholier en student fietste ik ’s zomers duizenden kilometers en kampeerde wild in knollenvelden achter boerderijen. Wat waren wij eenvoudig toen. Later, met mijn jonge gezin, ontdekten we de vreugde van de vakantiewoning. Fraaie ligging, goed ingerichte keuken, maar vaak een te kort bed (…) [1]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen