vakantiewoning
- Geluid: vakantiewoning (hulp, bestand)
- IPA: / vaˈkɑn(t)siˌwonɪŋ / (5 lettergrepen)
- va·kan·tie·wo·ning
- samenstelling van vakantie zn en woning zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantiewoning | vakantiewoningen |
verkleinwoord | vakantiewoninkje | vakantiewoninkjes |
de vakantiewoning v
- huisje of andere woning waar mensen in een periode dat ze niet hoeven te werken verblijven om zich te ontspannen
- Als scholier en student fietste ik ’s zomers duizenden kilometers en kampeerde wild in knollenvelden achter boerderijen. Wat waren wij eenvoudig toen. Later, met mijn jonge gezin, ontdekten we de vreugde van de vakantiewoning. Fraaie ligging, goed ingerichte keuken, maar vaak een te kort bed (…) [1]
- Het woord vakantiewoning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Es, G. vanDé vakantiestoel: comfortabel en compact (11 juli 2009) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-10-13