Nederlands

 
volkswoning
Uitspraak
Woordafbreking
  • volks·wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord volkswoning volkswoningen
verkleinwoord volkswoninkje volkswoninkjes

Zelfstandig naamwoord

de volkswoningv

  1. (bouwkunde) eenvoudige, kleine woning voor de gezinnen van mensen die productiearbeid verrichten
     Zo belooft Obrador de onmiddellijke bouw van 1 miljoen volkswoningen om het tekort aan goedkope huur- en koophuizen op te vangen.[2]
     Ook zegt hij honderdduizenden volkswoningen te zullen bouwen in een poging de uitgestrekte krottenwijken rond de grote steden te ontvolken.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Mexico kiest straatvechter of academicus” (30 juni 2006), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Ecuadoranen moeten opnieuw naar de stembus” (17 oktober 2006), Reformatorisch Dagblad