woninginrichter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wo·ning·in·rich·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woninginrichter | woninginrichters |
verkleinwoord | woninginrichtertje | woninginrichtertjes |
Zelfstandig naamwoord
de woninginrichter m
- (beroep) iemand die een woning inricht, meestal voor iemand anders