chauffeurswoning
- chauf·feurs·wo·ning
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chauffeurswoning | chauffeurswoningen |
verkleinwoord | chauffeurswoninkje | chauffeurswoninkjes |
de chauffeurswoning v
- huis waarin de privéchauffeur kan wonen
- ▸ Hij prees Gottfrids timmermanswerk aan de twee nieuwe personeelswoningen achter aan het perceel bij de chauffeurswoning en aan het speelhuisje.[1]
- Het woord 'chauffeurswoning' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691