[2] bijwoning van de Olympische Spelen door de koningin
  • bij·wo·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord bijwoning bijwoningen
verkleinwoord

de bijwoningv [1]

  1. een extra woning naast de hoofdwoning
    • Zorgvuldig, uitgebalanceerd handhavingsbeleid, zo duidde de gemeentewoordvoerder maandag bij de Raad van State het dwangbevel voor de tot bijwoning verbouwde schuur bij de hoofdwoning van Katgert. De familie bestaat uit moeder, kinderen en kleinkinderen. Volgens Dirk-Jan Katgert bestond er geen enkele reden voor de gemeente om op 19 september 2015 met een dwangbevel de bijwoning binnen te dringen. Immers, de gemeente wist al sinds 2009 dat het bijgebouw bij de hoofdwoning door de familie als ‘onzelfstandig woonverblijf’ werd gebruikt. [2] 
  2. het aanwezig zijn bij een gebeurtenis of plechtigheid
    • Op die kaart stond: „Bezichtiging van den Tabernakel zonder bijwoning van den Evangeliedienst, die daarbij plaats heeft, wordt aan niemand toegestaan.” Het verhaal gaat dat toen ds. Schouten in Apeldoorn stond, koning Willem III ook wilde kijken, maar dat Schouten hem dat verbood omdat Zijne Majesteit de Evangelieboodschap niet wenste te horen. [3] 
87 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]