• ge·meen·te·wo·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeentewoning gemeentewoningen
verkleinwoord gemeentewoninkje gemeentewoninkjes

de gemeentewoningv

  1. een direct door de overheid verhuurde sociale huurwoning
     Wij hadden onze eigen gemeentewoning, in het gymnasium.[2]
     Voor de zekerheid heeft de presidentiële campagne deze keer fijntjes laten weten dat mensen die tóch voor de oppositie willen stemmen traceerbaar zijn. Ze riskeren hun baan, hun gesubsidieerde gemeentewoning en ook voedselbonnen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron
    Bob van Huët
    “'Venezolaanse president Maduro zou zelfs Jezus verslaan'” (20-05-2018), Tubantia