• ge·meen·te
  • In de betekenis van ‘zelfbestuur uitoefenend onderdeel van de staat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1798 [1]
  • afgeleid van gemeen (gemeenschappelijk) met het achtervoegsel -te [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeente gemeenten
gemeentes
verkleinwoord gemeentetje gemeentetjes

degemeentev

  1. bestuurlijke eenheid in een staat, onder bestuur van een raad, een burgemeester en wethouders of schepenen
    • In zijn eigen gemeente is de burgemeester uitzonderlijk populair. 
     'Duurzame mijlpaal': De rechter oordeelt dat de gemeente bevoegd is om zo'n verbod op te leggen en vindt de argumenten van Den Haag voldoende onderbouwd. Dat de bijdrage van het verbod op landelijk en wereldwijd niveau "gering is", doet daar niet aan af, aldus de rechter.[3]
  2. de gezamenlijke gelovigen van een bepaald kerkgenootschap of in een bepaalde kerk bijeen
    • De pastoor deed zijn uiterste best om aan de behoeften van zijn gemeente te voldoen. 
     Op zondagochtend fietste ik richting onbekende kerkklokken om te zien of de gemeente en de sfeer daar iets voor mij was.[4]
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
  1. "gemeente" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. gemeente op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 april 2025 Weblink bron “Den Haag krijgt gelijk van de rechter: verbod op fossiele reclames mag” (25 april 2025), NOS
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeente gemeenten
verkleinwoord

gemeente

  1. (aardrijkskunde) gemeente; bestuurlijke eenheid in een staat, onder bestuur van een raad, een burgemeester en wethouders of schepenen
  2. (religie) gemeente; de gezamenlijke gelovigen van een bepaald kerkgenootschap of in een bepaalde kerk bijeen
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeente gemeenten
verkleinwoord

gemeente

  1. (aardrijkskunde) gemeente; bestuurlijke eenheid in een staat, onder bestuur van een raad, een burgemeester en wethouders of schepenen
  2. (religie) gemeente; de gezamenlijke gelovigen van een bepaald kerkgenootschap of in een bepaalde kerk bijeen

gemeente

  1. (aardrijkskunde) gemeente; bestuurlijke eenheid in een staat, onder bestuur van een raad, een burgemeester en wethouders of schepenen
  2. (religie) gemeente; de gezamenlijke gelovigen van een bepaald kerkgenootschap of in een bepaalde kerk bijeen

gemeente

  1. (aardrijkskunde) gemeente; bestuurlijke eenheid in een staat, onder bestuur van een raad, een burgemeester en wethouders of schepenen
  2. (religie) gemeente; de gezamenlijke gelovigen van een bepaald kerkgenootschap of in een bepaalde kerk bijeen

gemeente

  1. (aardrijkskunde) gemeente; bestuurlijke eenheid in een staat, onder bestuur van een raad, een burgemeester en wethouders of schepenen
  2. (religie) gemeente; de gezamenlijke gelovigen van een bepaald kerkgenootschap of in een bepaalde kerk bijeen