Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Plan
  • plan
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontwerp, voornemen’ voor het eerst aangetroffen in 1674 [1] [2]
1, 2, 3, 5 enkelvoud meervoud
naamwoord plan plannen
verkleinwoord plannetje plannetjes
4 enkelvoud meervoud
naamwoord plan -
verkleinwoord - -
6 enkelvoud meervoud
naamwoord plan plans
verkleinwoord plannetje plannetjes

het plano

  1. een voorgenomen handelswijze
    • Het plan om vroeg op te staan mislukte doordat de wekker niet afging. 
     Waarom had ik geen donder gehoord of bliksem gezien tijdens mijn tocht omhoog? Wat had ik nu spijt van het plan om de zonsondergang en zonsopkomst vanaf de top te willen gaan bekijken.[3]
  2. een idee van iets dat men wil gaan doen
    • Hij is een plan aan het beramen. 
  3. een ontwerp voor een ruimtelijke of economische ordening
    • We gingen met z'n allen een plan ontwerpen. 
  4. niveau
    • Hij ging het op een hoger plan brengen. 
  5. de perspectiefverdeling van een schilderij of vergezicht
  6. plattegrond
    • Heb jij een plan bij je? 
  • Een onbekookt plan (hebben)
een plan hebben waar niet goed over is nagedacht
  • Je plan trekken
het zelf uitzoeken
vervoeging van
plannen

plan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plannen
    • Ik plan. 
  2. gebiedende wijs van plannen
    • Plan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plannen
    • Plan je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]


  • plan
  • Bijvoeglijk naamwoord: Afkomstig van het Latijnse bijvoeglijke naamwoord planus
  • Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord planum.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud plan
o enkelvoud plant
meervoud plane
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
plane

plan

  1. vlak, pas, plat

plan

  1. gebiedende wijs van plane
g
[A]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plan     planen     planer     planerne  
genitief   plans     planens     planers     planernes  

[A] plan g

  1. plattegrond, schets
  2. plan, opzet, ontwerp
o
[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plan     planet     plan
planer  
  planene
planerne  
genitief   plans     planets     plans
planers  
  planenes
planernes  

[B] plan o

  1. (horizontaal) vlakte
  2. plan, niveau
o
[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plan     planet     planer     planerne  
genitief   plans     planets     planers     planernes  

[C] plan o

  1. (luchtvaart) vleugel
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
plan plans
vervoeging
onbepaalde wijs to  plan 
he/she/it  plans 
verleden tijd  planned 
voltooid
deelwoord
 planned 
onvoltooid
deelwoord
 planning 
gebiedende wijs  plan 

plan

  1. plan, voornemen
  2. ontwerp, tekening
  3. schema
  4. (wiskunde) verticaalvlak

plan

  1. overgankelijk inplannen, plannen, voorzien [1]
  2. overgankelijk van plan zijn


plan m

  1. tekening
  2. (spreektaal) plan, idee
    «Antony a un bon plan pour le weekend de Pâques.»
    Antony heeft een goed idee voor het Paasweekend. [1]
  3. (spreektaal) vermaak, bezigheid
    «J’ai un plan drague pour ce week-end, si tu veux je t’invite.»
    Ik heb een versierplannetje voor dit weekend, als je wil nodig ik je uit. [1]


  • plan
  • Afkomstig uit het Duits
Naar frequentie 906
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud plan planere planest
o enkelvoud plant
meervoud plane
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
plane planere planeste

plan

  1. vlak, pas, plat
  2. waterpas, horizontaal
    «Gulvet er ikke helt plant
    De vloer is niet helemaal plat.

plan

  1. gebiedende wijs van plane
m
[A]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plan     planen     planer     planene  
genitief   plans     planens     planers     planenes  

[A] plan m

  1. plattegrond, schets
  2. plan, opzet, ontwerp
    «Huset ble bygd etter planen
    Het huis werd gebouwd volgens het plan.
o
[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plan     planet     plan     plana
planene  
genitief   plans     planets     plans     planas
planenes  

[B] plan o

  1. (horizontaal) vlakte
  2. plan, niveau
    «Diskusjonen lå på et høyt plan
    De discussie was op een hoog niveau.


  • plan
  • Afkomstig uit het Duits
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud plan planare planast
o enkelvoud plant
meervoud plane
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
plane planare planaste

plan

  1. vlak, pas, plat
  2. waterpas, horizontaal
    «Golvet er ikkje plant
    De vloer is niet plat.

plan

  1. gebiedende wijs van plana

plan

  1. gebiedende wijs van plane
m
[A]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plan     planen     planar     planane  

[A] plan m

  1. plattegrond, schets
  2. plan, opzet, ontwerp
    «Han har planar om å bli prest.»
    Hij heeft plannen om priester te worden.
o
[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plan     planet     plan     plana  

[B] plan o

  1. (horizontaal) vlakte
  2. plan, niveau, verdieping
    «Romma ligg i same planet
    De kamers liggen op dezelfde verdieping.


  • plan
enkelvoud meervoud
plan planes

plan m

  1. plan
  2. programma
  3. project