bouwplan
- bouw·plan
- samenstelling van bouw en plan [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwplan | bouwplannen |
verkleinwoord | bouwplannetje | bouwplannetjes |
het bouwplan o
- beschrijving hoe iets gebouwd gaat worden
- De architect en de aannemer hadden een zeer nauwkeurig bouwplan gemaakt voor de nieuwe wolkenkrabber.
- wat een groep dieren of planten gemeenschappelijk heeft qua vorm en bouw
- De wervelkolom is het gemeenschappelijke element in het bouwplan van de gewervelden.
- Het woord bouwplan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bouwplan" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be