• ver·die·ping
enkelvoud meervoud
naamwoord verdieping verdiepingen
verkleinwoord verdiepinkje verdiepinkjes

de verdiepingv

  1. het dieper maken
  2. een bepaalde diepte
  3. (bouwkunde) alle ruimten op één hoogte in een gebouw
    • Ik keek omhoog en telde twaalf verdiepingen. Wasrekjes met ondergoed en sokken hingen uit de ramen. Op de bovenste verdieping hing een donkere vrouw met haar armen over de vensterbank. Ze had een handdoek in haar haar geknoopt. [3] 
     Het eerste wat ik in South Lake Tahoe deed was het befaamde casinobuffet opzoeken op de 18e verdieping van het glanzende Harrah’s Hotel.[4]
  4. het verdiepen van kennis of vaardigheden
    • Bij dit werkcollege hoorde nog een verdiepingsopdracht. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]