Nederlands

 
huisje met één bouwlaag en een zolder
Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·laag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwlaag bouwlagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwlaagv / m

  1. alle vertrekken in een gebouw die een vloer hebben die op dezelfde hoogte ligt, uitgezonderd zolder en souterrain
    • De voormalige gezondheidszorgpraktijk maakt dus plek voor in totaal zes huizen. Het witte langgerekte gebouw bestaat uit een bouwlaag met zolder. [2] 
    • Van Hoorik is opgelucht nu de gemeente met geld over de brug is gekomen. Het oorspronkelijke plan van twee bouwlagen gaat overigens in de prullenbak. Het is te kostbaar en heeft ook niet de voorkeur van Van Hoorik. Zij pleitte in eerste instantie voor een kattenasiel bestaande uit maar één verdieping. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen