• plan·eco·no·mie
enkelvoud meervoud
naamwoord planeconomie planeconomieën
verkleinwoord

de planeconomiev

  1. (politiek) (economie) een door de centrale overheid bestuurde economie
    • Zelfs Leon Trotski zag plaats voor de markt binnen zijn planeconomie. Precies omdat het een nuttig instrument is, zal de markt niet mee geofferd worden met het marktfundamentalisme. Wellicht is Trump dus niet de ruiter die het einde van het kapitalisme aankondigt. [1] 
  2. (economie) de leer van hoe je een economie als geheel kunt sturen
    • Maar Thieme is daarin niet blijven hangen: ze is uit die vissenkom gesprongen. Met haar boek De kanarie in de kolenmijn heeft ze in en buiten Nederland het debat over haar Plan B, de groene planeconomie van de 21ste eeuw, naar zich toegetrokken. Dat gaat zich uitbetalen, ook na 15 maart. [2] 
  1. de Standaard ZATERDAG 21 JANUARI 2017
  2. Volkskrant 13 maart 2017