Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: gåsGas, GAs, GAS
  • gas
  • [A]: In de betekenis van ‘stof in luchtvormige toestand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1648 [1]
  1. voorgesteld door de Vlaamse arts en alchemist Van Helmont (1577-1644) naar analogie van het oorspronkelijk Griekse chaos.
  2. idem
  3. idem
  • [B]: uit het Middelnederlands gasse
enkelvoud meervoud
naamwoord gas gassen
verkleinwoord gasje gasjes

[A] het gaso

  1. (natuurkunde), (thermodynamica) aggregatietoestand; stof met een veranderlijk volume die uit losse moleculen of atomen bestaat
    • Argon en helium zijn gassen bij kamertemperatuur. 
  2. (verwarming) gasvormige brandstof
    • Kook je op gas of op elektra? 
     De kunst was om mijn basisgewicht (base weight) zo laag mogelijk te houden, het gewicht van alles dat ik droeg minus voedsel, water en gas.[2]
  3. (transport) de vluchtige brandstof die in een verbrandingsmotor ingespoten wordt
    • Als je op dit pedaal drukt, geef je gas. 
vervoeging van
gassen

gas

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gassen
    • Ik gas. 
  2. gebiedende wijs van gassen
    • Gas! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gassen
    • Gas je? 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord gas gassen
verkleinwoord gasje gasjes

[B] de gasv / m

  1. (verouderd) steeg of straat
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


1 enkelvoud meervoud
naamwoord gas gaste
2 enkelvoud meervoud
naamwoord gas gasse

gas

  1. gast
    «Hy was 'n gas in die viersterhotel.»
    Hij was een gast in het viersterrenhotel.
  2. gas
    «Stikstof en suurstof is gasse
    Stikstof en zuurstof zijn gassen.


enkelvoud meervoud
gas gases
ook: gasses

gas

  1. benzine
  2. gas


  • gas

gas m

  1. gas