Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gas·geur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gasgeur gasgeuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gasgeurm

  1. dezelfde reuk hebben als gas
    • De kantoren van het federaal parket in Brussel zijn maandagnamiddag ontruimd nadat er een gasgeur was waargenomen. Dat bleek een loos alarm te zijn, bevestigt de Brusselse politie. De brandweer en Sibelga kwamen ter plekke, maar vonden geen gaslek.[1] 
    • De Wever stelt zich naar eigen zeggen vragen bij de verhalen dat er eerder op die fatale dag een gasgeur te merken zou zijn geweest, en dan vooral dat daar toen geen enkele melding van werd gemaakt.[2] 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen