• ben·zi·ne
  • Leenwoord uit het Duits, Benzin, in de betekenis van ‘brandstof’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
  • met het voorvoegsel benz- met het achtervoegsel -ine
  • naamgever van -ine[3] in 1833[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord benzine benzines
verkleinwoord - -

de benzinev / m

  1. een aardolieproduct bestaande uit een mengsel van alifatische koolwaterstoffen met een ketenlegte tussen vijf en twaalf dat algemeen in gebruik is als brandstof voor verkeer en als verdunningsmiddel
    • De benzine is vandaag weer duurder geworden. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


benzine

  1. benzine


  • IPA: /bɛnzɪnɛ/
  • ben·zi·ne

benzine

  1. vocatief enkelvoud van benzin