• es·sen·ce
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aromatisch aftreksel’ voor het eerst aangetroffen in 1715 [1][2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord essence essencen
essences
verkleinwoord - -

de essencev / m

  1. (kookkunst) sterk geconcentreerd aromatisch aftreksel van geurstoffen of smaakstoffen
     Vanille-essence: Echte is kostbaar omdat de grondstof duur is en het procédé waarmee de essence uit de vanillepeulen vrijgemaakt wordt ingewikkeld is.[4]
  2. (scheikunde) scheikundig bereide stof met geconcentreerde smaak of geur
     Haal de doek uit de doos en plaats deze in de kom met de essences in olie. Wacht tot de olie de doek heeft gedrenkt en hang hem dan droog.[5]
88 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[6]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  essence     l'essence     essences     les essences  

essence v


enkelvoud meervoud
essence essences

essence