essentie
- es·sen·tie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘het wezen’ voor het eerst aangetroffen in 1501 [1]
- Ontleend aan het Latijn essentia [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | essentie | essenties |
verkleinwoord |
de essentie v
- het meeste belangrijke
- De essentie van een tekst staat meestal in de samenvatting.
- Ik zou me weer kunnen richten op de essentie van mijn bestaan. Hoewel ik me wel afvroeg wat precies de essentie was. Ik moest me op de essentie concentreren. Geen omwegen bewandelen. Maar ik had het onaangename gevoel dat de essentie van mijn leven aan het verschuiven was.[3]
- ▸ Menselijke aangelegenheden waren al net zo onveranderlijk als de seizoenen. Keizerrijken bloeiden op en raakten in verval. Perioden van overvloed werden afgewisseld met hongersnoden, maar in essentie bleef alles bij het oude.[4]
- (filosofie) de manier van zijn in het algemeen, dat wat een entiteit wezenlijk is
- Volgens Aristoteles behoort het tot de essentie van de mens dat we een redelijk levend wezen zijn.
- Het woord essentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "essentie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "essentie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ essentie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 181
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be