Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ben·zi·ne·lucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord benzinelucht benzineluchten
verkleinwoord benzineluchtje benzineluchtjes

Zelfstandig naamwoord

de benzineluchtv / m

  1. lucht die ruikt naar benzine; lucht met enige benzinedamp
     Toen Quispel in de vroege ochtend van de zestiende april de poort naar de binnenplaats opende, kreeg hij een sterke benzinelucht in zijn neus.[1]
     Buurtbewoners zeggen vlak voor de brand een auto achter het pand te hebben gezien. De brandweer rook een "benzineachtige lucht".[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  2.   Weblink bron “Brand in toekomstig azc Eindhoven” (09-10-2014), NOS