gaste
- gas·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gaste | gasten (gastes) * |
verkleinwoord | - | - |
de gaste v
- vrouw die ergens op bezoek is of logeert
- De Woordenlijst Nederlandse Taal geeft het meervoud gasten, maar de Algemene Nederlandse Spraakkunst geeft als regel dat woorden met het Nederlandse achtervoegsel -e hun meervoud met de uitgang -s vormen, hoewel in dit soort gevallen vaak een omschrijving als "vrouwelijke gast" wordt gebruikt. [1]
vervoeging van |
---|
gassen |
gaste
- enkelvoud verleden tijd van gassen
- Ik gaste.
- Jij gaste.
- Hij, zij, het gaste.
- Ik gaste.
vervoeging van |
---|
gasten |
gaste
- aanvoegende wijs van gasten
- Het woord gaste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gaste" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron W. Haeseryn e.a.“3.5.3 Meervoud op -s” (januari 2019), punt [3] op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
gastar |
gaste
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
vervoeging van |
---|
gastarse |
gaste