gasten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van gasten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gasten			te gasten
	toekomend		zullen gasten			te zullen gasten
voltooid	tegenwoordig		hebben gegast			te hebben gegast
	toekomend		gegast zullen hebben			gegast te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	gastend		gegast			ev. gast	mv. verouderd gast	gaste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	gast	gast	gast	gast	gast	gasten	gasten	gasten
verleden (o.v.t.)	gastte	gastte	gastte	gastte	gastte	gastten	gastten	gastten
toekomend (o.t.t.t.)	zal gasten	zult/zal gasten	zult/zal gasten	zult gasten	zal gasten	zullen gasten	zullen gasten	zullen gasten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gasten	zou gasten	zou(dt) gasten	zoudt gasten	zou gasten	zouden gasten	zouden gasten	zouden gasten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gegast	hebt gegast	hebt/heeft gegast	hebt gegast	heeft gegast	hebben gegast	hebben gegast	hebben gegast
verleden (v.v.t.)	had gegast	had gegast	had gegast	hadt gegast	had gegast	hadden gegast	hadden gegast	hadden gegast
toekomend (v.t.t.t.)	zal gegast hebben	zal/zult gegast hebben	zult/zal gegast hebben	zult gegast hebben	zal gegast hebben	zullen gegast hebben	zullen gegast hebben	zullen gegast hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gegast hebben	zou gegast hebben	zou/zoudt gegast hebben	zoudt gegast hebben	zou gegast hebben	zouden gegast hebben	zouden gegast hebben	zouden gegast hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gegast worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gegast				er is gegast
verleden	er werd gegast				er was gegast
toekomend	er zal gegast worden				er zal gegast zijn
voorwaardelijk	er zou gegast worden				er zou gegast zijn