gasbrander
  • gas·bran·der
enkelvoud meervoud
naamwoord gasbrander gasbranders
verkleinwoord gasbrandertje gasbrandertjes

de gasbranderm

  1. (techniek) apparaat dat dient om gas te verbranden zodat men met de hitte van de vlak iets kan verwarmen
    • Geweld tegen dieren kan dan weer best door de beugel, zodra het gaat over het voedselverwerking. Een testvraag toont een afbeelding van een kat (het kan ook een hond zijn) die met een gasbrander bewerkt wordt. „Mag dat?” Dat mag, vindt Facebook.[2] 
    • Bouwvakkers vonden de bom op een bouwplaats en verkochten hem. Werknemers van de schrootwinkel waren de bom met een gasbrander uit elkaar aan het halen toen hij ontplofte. De explosie vaagde de winkel volledig weg en sloeg een krater van drie meter diep. Ook raakten nabijgelegen huizen beschadigd. 'We denken dat de bom uit de Tweede Wereldoorlog dateert en zo'n 230 kilo woog. Ze wisten waarschijnlijk niet wat te doen, en gebruikten een gasbrander om te proberen om de bom te openen', zei een politieagent tegen persbureau Reuters. Een andere groep bouwvakkers vond zaterdag een vergelijkbare bom. Die overgedragen aan de explosievendienst van de politie. Thailand werd tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen het land door Japan bezet was, gebombardeerd door de Amerikanen en de Britten.[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Marc Hijink 22 mei 2017
  3. Volkskrant 2 april 2014