Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lin·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘weefsel van vlas’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Afgeleid van linne met het achtervoegsel -en [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord linnen linnens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het linneno

  1. (landbouw), (kleding), (textielindustrie) product op basis van vlas
  2. (kleur) de kleur van linnen hebbend
    • Heeft u die ook in het linnen? 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen linnen

Bijvoeglijk naamwoord

linnen

  1. van linnen vervaardigd
    • Zij had een linnen jasje aan. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen