• raad
  • In de betekenis van ‘advies, adviserend college’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Afgeleid van de stam van het werkwoord raden
enkelvoud meervoud
naamwoord raad raden
verkleinwoord raadje raadjes

deraadm

  1. aanbeveling hoe om te gaan met een probleem
    • Hij gaf hem de raad er niet op in te gaan. 
     Ik heb je raad opgevolgd.[2]
     Dat ik zo graag met hem erbij als vader had willen opgroeien, dat hij er niet was geweest om me van alles te leren, om mijn vragen te beantwoorden en me met raad en daad bij te staan.[3]
     De Italiaanse premier Meloni is naar eigen zeggen ook erg verdrietig. "Ik heb het voorrecht gehad om te genieten van zijn vriendschap, zijn raad en zijn lessen, die nooit verkeerd waren, zelfs niet in tijden van beproeving en lijden."[4]
  2. (juridisch) orgaan dat bestaat uit leden die raadgevende of beslissende bevoegdheden bezitten
    • De raad besloot gezien de nieuwe gegevens het genomen besluit weer in te trekken. 
  3. (juridisch) min of meer formele bijeenkomst met als doel tot een gezamenlijk besluit te komen
    • Tijdens de raad van 7 februari 2012 is besloten tot uitbreiding van de stallingcapaciteit bij station.[5] 
  4. zorg, voorzorg zoals in huisraad en voorraad
  • Goede raad is duur.
bijna te moeilijk om raad te kunnen geven
  • Komt tijd, komt raad.
door het verloop van tijd komt de oplossing vanzelf aanzetten
vervoeging van
raden

raad

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raden
    • Ik raad. 
  2. gebiedende wijs van raden
    • Raad! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raden
    • Raad je? 
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[6]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
  • IPA: /raːd/ (Etsbergs)

raad o

  1. rad