• raad·ge·ver
  • Samenstellende afleiding van raad en de stam van geven met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord raadgever raadgevers
verkleinwoord raadgevertje raadgevertjes

de raadgeverm

  1. (beroep) iemand die ergens raad over geeft
    • Ik wil later beslist raadgever worden. 
     En als nu de zogenaamde raadgevers van de KGB, of was het de NKVD in die tijd, die achter de schermen aan de touwtjes trokken bij het Slânskj-proces, als schurken werden bestempeld, dan werd ook de Sovjet-Unie schurkachtig genoemd, of niet? Tot zover knikte iedereen bedachtzaam instemmend.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be