raadgever
- raad·ge·ver
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | raadgever | raadgevers |
verkleinwoord | raadgevertje | raadgevertjes |
de raadgever m
- (beroep) iemand die ergens raad over geeft
- Ik wil later beslist raadgever worden.
- ▸ En als nu de zogenaamde raadgevers van de KGB, of was het de NKVD in die tijd, die achter de schermen aan de touwtjes trokken bij het Slânskj-proces, als schurken werden bestempeld, dan werd ook de Sovjet-Unie schurkachtig genoemd, of niet? Tot zover knikte iedereen bedachtzaam instemmend.[1]
- mannelijke vorm van raadgeefster
- Het woord raadgever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "raadgever" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be