huisraad
- huis·raad
- samenstelling van huis en raad [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisraad | huisraden |
verkleinwoord | huisraadje | huisraadjes |
het huisraad o
- de gebruiksvoorwerpen die horen tot de inrichting van een huis, zoals het meubilair, klein- en groothuishoudelijke apparatuur en de huishoudwaar (keukengerei en tafelwaar)
- Toen hij thuiskwam stond zijn huisraad op straat.
- Mijn complete huisraad had ik in verhuisdozen gepropt. Fonduevorken, een ficus en wat begonia's die ik van Alexander had gekregen. Enkele delen van de Winkler Prins lagen in de laadruimte verspreid tussen wat kleding. Ik had voor de zekerheid mijn oude judopakken ingepakt, hoewel ik na mijn dertiende niet meer gejudood heb. Maar ik wilde het goed doen. ‘Pak alles, en neem het zo snel mogelijk mee’, had mijn moeder gezegd.[2]
- ▸ De gemeente stelde 9 miljoen euro beschikbaar, opende een jongerenloket en regelde gezinscoaches. Maar de wijk krabbelt slechts langzaam op en het aantal klachten over de buitenruimte blijft groot. "Ziet nou niemand van de gemeente dat het een rotzooi is?", vraagt een bewoonster zich af bij de regionale omroep Rijnmond. Volgens haar is het elke dag weer raak met huisraad en vuilniszakken naast de containers.[3]
1. alle roerende niet eetbare goederen in een huis
- Het woord huisraad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huisraad" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ huisraad op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Sandes, David, De wondermethode, 2006, ISBN 9044509543, p. 54.
- ↑ Weblink bron “Oud-Crooswijk was armste wijk, miljoenen verder gaat het iets beter” (02-10-2021), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be