meubilair
- Geluid: meubilair (hulp, bestand)
- IPA: / ˌmøbiˈlɛːr / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌmø.bi.ˈlɛːr/
- (Limburg): /ˌmøː.by.ˈlæːr/
- meu·bi·lair
- Leenwoord uit verouderd Frans mobiliaire (bn.) ‘m.b.t. een roerend goed’ (thans mobilier), onder invloed van meubel.[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meubilair | meubilairs |
verkleinwoord | meubilairtje | meubilairtjes |
het meubilair o
- een verzameling meubels bedoeld om een opstal mee in te richten
- We hebben net een nieuw meubilair aangeschaft.
1. verzameling meubels waarmee een gebouw is gestoffeerd
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | meubilair | meubilairder | meubilairst |
verbogen | meubilaire | meubilairdere | meubilairste |
partitief | meubilairs | meubilairders | - |
- betrekking hebbend op de inrichting van een gebouw
- Het woord meubilair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meubilair" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ meubilair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be