• ra·den
Indo-Europees: *reh1dh-, *roh1dh-, wat mogelijk weer is afgeleid van *reh1- ("overwegen")
  • Verwant in andere Indo-Europese taalgroepen
  • Iers: rádid (zeggen)
  • raden naar
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
raden
/'ra.də(n)/
raadde
ried[4]
/'ra.də/, /rit/
geraden
ɣə'ra.də(n)
klasse 7


gemengd

volledig

raden

  1. overgankelijk een gissing maken naar iets
    • Het antwoord kun je vast wel raden. 
    • Mag ik raden wat er is gebeurd? 
  2. een advies geven
    • Ik heb hem dat een aantal malen gezegd, maar hij was niet te raden. 

[1] "een gissing maken naar iets"

  • Dat laat zich raden
Dat is eenvoudig vast te stellen, ook zonder rechtstreeks bewijs

[2] "een advies geven"

  • Dat is je geraden!
Doe dat maar, anders krijg je problemen

de radenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord raad
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
raden riet rieden gheraden
dumsterk7  volledig   

raden

  1. raden, raad geven