• raad·zaam
  • In de betekenis van ‘welberaden’ voor het eerst aangetroffen in 1515 [1]
  • afgeleid van raad met het achtervoegsel -zaam [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen raadzaam raadzamer raadzaamst
verbogen raadzame raadzamere raadzaamste
partitief raadzaams raadzamers -

raadzaam [3]

  1. aan te raden
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]