raadsheer
- raads·heer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | raadsheer | raadsheren |
verkleinwoord | raadsheertje | raadsheertjes |
de raadsheer m
- (beroep) iemand die advies geeft
- (regering) een adviseur of lid van een adviescollege van een vorst
- (juridisch) in Nederland: een rechter van het gerechtshof of de Hoge Raad; in België een rechter van het Hof van beroep of het Hof van Verbreking (cassatie)
- (schaak) een schaakstuk dat alleen in diagonalen wordt verzet
- Na de witte raadsheer is nu ook de zwarte geslagen.
- (dierkunde) een duivenras
- [4] schaakstuk
- [5] duif, vogel
- [1] advocaat, raadsman
- [4] dame, koning, koningin, paard, pion, toren
- [5] duivenhouder, duivenras, pauwstaart, sierduif
2. adviseur van een vorst
3. lid van gerechtshof, Hoge Raad
- Het woord raadsheer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "raadsheer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be