pion
- Geluid: pión [A], [B] (hulp, bestand)
- IPA: / piˈjɔn / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /piˈɔn/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /piˈɔn/
- IPA: / piˈjɔn / (2 lettergrepen)
- Geluid: píon [C] (hulp, bestand)
- IPA: / ˈpijɔn / (2 lettergrepen)
- pi·on
[A] de pion m
- (schaak) een schaakstuk dat per zet slechts één vakje vooruit kan lopen en schuin vooruit slaat
- Hij schoof zijn pion naar voren om de koning schaak te zetten.
- (figuurlijk) willoze persoon die door iemand anders voor diens plannen wordt gebruikt
- Ik was slechts een pion in het spel van anderen.
- (Zuid-Nederlands) pylon
- (spel) figuurtje bij een bordspel
- a-pion, b-pion, c-pion, d-pion, damepion, dubbelpion, e-pion, f-pion, g-pion, h-pion, koningspion, pluspion, randpion, tripelpion, vrijpion
- [1]: pionnenketen
[C] het píon o
- (natuurkunde) subatomair deeltje dat bestaat uit twee quarks en dus een boson is
- Pionen komt in drie varianten voor: +, - en ongeladen.
- Het woord pion staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pion" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pion op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "pion" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pion op website: Etymologiebank.nl
- ↑ pion op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
pion m
- (schaak) pion
- (spel) pion
- (militair) voetsoldaat, infanterie
- (spreektaal) surveillant op middelbare school
- «Ces pions dans le bahut, ils me font chier.»
- Die surveillanten op school komen mijn neus uit. [2]
- «Ces pions dans le bahut, ils me font chier.»
- mannelijke vorm van pionne