tandwiel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tand·wiel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tand en wiel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandwiel | tandwielen |
verkleinwoord | tandwieltje | tandwieltjes |
Zelfstandig naamwoord
het tandwiel o
- een wiel met een gekartelde rand bedoeld om in te grijpen in die van een ander ter overdracht van aandrijfkracht
- Dit mechaniek bestaat uit een aantal tandwielen.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een wiel met een gekartelde rand bedoeld om in te grijpen in die van een ander ter overdracht van aandrijfkracht
Gangbaarheid
- Het woord tandwiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tandwiel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be