Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ker·ken·raad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkenraad kerkenraden
verkleinwoord kerkenraadje kerkenraadjes

Zelfstandig naamwoord

de kerkenraadm

  1. (religie) college van ouderlingen en diakenen, de predikant, en soms kerkvoogden dat het toezicht heeft over een protestantse kerkelijke gemeente
    • Een aantal gemeenteleden heeft aan de kerkenraad het verzoek gedaan, het besluit over de gebouwensluiting opnieuw te overwegen en te wijzigen.[2] 
  2. vergadering van bovengenoemden
Schrijfwijzen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen