• uil
  • In de betekenis van ‘uilachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord uil uilen
verkleinwoord uiltje uiltjes

de uilm

  1. (dierkunde) benaming voor vogels uit de orde Strigiformes  , roofvogels die vooral 's nachts jagen; onderverdeeld in twee families: Strigidae   en Tytonidae  
  2. (vlinders) benaming voor vlinders uit de familie Noctuidae  , nachtvlinders waartoe meer dan 25.000 soorten behoren
  3. (informeel) (pejoratief) dom persoon
    • Een uil van een vent. 
Elke ouder denkt dat zijn kind het beste is.
  • een uil vangen
een grote strop hebben
  • uilen naar Athene dragen
nutteloos werk verrichten
  • een uiltje knappen
een dutje doen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
naamwoord uil uile

uil

  1. (uilen) uil