• kos·mo·po·liet
enkelvoud meervoud
naamwoord kosmopoliet kosmopolieten
verkleinwoord

de kosmopolietm

  1. (persoon) wereldburger die zich overal (en dus eigenlijk ook nergens) thuis voelt
    • Kosmopoliet als hij was, had Heldring altijd gemopperd dat de koningin te weinig normale mensen ontmoette. [4] 
    • Kosmopolieten houden er een dubbele culturele moraal op na, betoogt Ruud Koopmans. De culturele identiteit van minderheden willen zij beschermen, terwijl die van de meerderheid wordt weggezet als bedenkelijk nationalisme.[5]  
  2. (vlinders) bepaald soort nachtvlinder, Leucania loreyi  
88 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[6]