kosmopolitisme
- kos·mo·po·li·tis·me
- afleiding van kosmopolitisch met het achtervoegsel -isme[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kosmopolitisme | |
verkleinwoord |
het kosmopolitisme o
- van een persoon dat deze een gevoel van verbondenheid met de mensheid in het algemeen ervaart, dat sterker is dan enig gevoel voor nationale of regionale identiteit
- ▸ Zjdanov, lid van het Politbureau, bond de strijd aan met het 'kosmopolitisme', oftewel: met ieder non-conformisme en intellectualisme en met eenieder die niet loyaal genoeg aan de Partij werd geacht.[2]
- ▸ De Friese musicus maakt carrière met haar eigen band in de Verenigde Staten. Volgens de jury combineert ze kosmopolitisme en Hollandse nuchterheid.[3]
1. van een persoon dat deze een gevoel van verbondenheid met de mensheid in het algemeen ervaart, dat sterker is dan enig gevoel voor nationale of regionale identiteit
- Het woord kosmopolitisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Boy Edgarprijs voor Tineke Postma” (26-06-2015), NOS