• kos·mo·po·li·tis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord kosmopolitisme
verkleinwoord

het kosmopolitismeo

  1. van een persoon dat deze een gevoel van verbondenheid met de mensheid in het algemeen ervaart, dat sterker is dan enig gevoel voor nationale of regionale identiteit
     Zjdanov, lid van het Politbureau, bond de strijd aan met het 'kosmopolitisme', oftewel: met ieder non-conformisme en intellectualisme en met eenieder die niet loyaal genoeg aan de Partij werd geacht.[2]
     De Friese musicus maakt carrière met haar eigen band in de Verenigde Staten. Volgens de jury combineert ze kosmopolitisme en Hollandse nuchterheid.[3]