• kos·mos
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘heelal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1846 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kosmos -
verkleinwoord

de kosmosm

  1. (astronomie) het gehele tijd-ruimte continuüm waarin wij bestaan, samen met alle materie en energie
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]