huismoeder
- Geluid: huismoeder (hulp, bestand)
- huis·moe·der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huismoeder | huismoeders |
verkleinwoord | huismoedertje | huismoedertjes |
de huismoeder v
- vrouw die voor haar kinderen zorgt
- Zij is een echte huismoeder die met liefde en aandacht er altijd is voor haar kinderen.
- (vlinders) bepaald soort vlinder uit de uilenfamilie, Noctua pronuba
- breedbandhuismoeder, dwerghuismoeder, kleine breedbandhuismoeder, kleine huismoeder, open-breedbandhuismoeder
- Het woord huismoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huismoeder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be