Nederlands

 
ooruil
Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·uil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ooruil ooruilen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ooruil m [2]

  1. (uilen) bepaald soort vogel met lange oorpluimen en ronde ogen die recht naar voren staan, Asio otus  
     Op de zolder die hij via een geheimzinnig luikje ontdekt, treft hij zowel een vertroostende ooruil als een geheimzinnig schilderij met de titel ”De moord op Commendatore” aan.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. ooruil op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Marie Verheij
    “Murakami vervlecht werkelijkheid en bovennatuurlijkheid” (05-02-2018), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be