Nederlands

 
velduil
Uitspraak
Woordafbreking
  • veld·uil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord velduil velduilen
verkleinwoord velduiltje velduiltjes

Zelfstandig naamwoord

de velduilm

  1. (uilen) Asio flammeus   in Nederland een zeer schaarse broedvogel van open gebieden met een graslandbegroeiing of van open moerassen die de nesten op de grond maakt
    • 'De Europese Commissie verplicht ons de korenwolf te beschermen. Doen we dat niet, dan krijgen we een boete. Natuurlijk is het veel geld, maar het is echt niet alleen voor die korenwolf', zegt hij gedreven terwijl hij in de lucht wijst. Duizenden zangvogels profiteren van dit beheer. Zeldzaamheden zoals velduil, grauwe gors en blauwe kiekendief zijn hier in de wintermaanden heel gewoon. Patrijs, geelgors, veldleeuwerik en tal van andere soorten komen hier nog veilig tot broeden. Vlinders, insecten, akkerkruiden en kleine zoogdieren floreren. [3] 
    • Het inmiddels zoetwater-moerasgebied is na de Waddenzee en het IJsselmeer het grootste wetlandgebied van Nederland. Jaarlijks strijken er honderdduizenden trekvogels neer en komen 125 soorten er tot broeden. zoals de lepelaar, grauwe gans, wintertaling, strandplevier, kluut, visdiefje, geoorde fuut, oeverzwaluw en velduil. Aan de oevers van het meer zijn moerassen, riet en wilgenbosjes te vinden die door runderen en paarden worden begrazen. [4] 
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen