Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: pan-, Pan
[1] Een pan.
  • pan
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘ketel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pan pannen
verkleinwoord pannetje pannetjes

depanv/m

  1. (kookkunst) keukengereedschap om in te koken of braden
     Pogue floot een oude countryhit en Goldie verslond drie pannen pasta en praatte met volle mond aan één stuk door.[2]
     Het afwaswater werd tijdens het eten op het vuur verwarmd waarmee ik na de maaltijd de aangekoekte pannen schoon schrobde.[2]
  2. dakpan
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]
Naar frequentie 4146

pan

  1. (kookkunst) pan [1]
  2. vat (in de vorm v.e. pan)
  3. (geologie) harde ondergrond
  4. (geologie) laagte
  5. (geologie) ijsschots
  6. zeer scherpe/negatieve kritiek
  7. (vulgair) smoel, tronie

to pan

  1. onovergankelijk, (filmkunst) pannen, panorameren
  2. overgankelijk, (geologie) erts wassen
  3. overgankelijk scherpe kritiek leveren op


  • pan
enkelvoud meervoud
pan panes

pan

  1. brood
  • Ser pan comido.
Een fluitje van een cent zijn, heel gemakkelijk zijn.