Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zout·pan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoutpan zoutpannen
verkleinwoord zoutpannetje zoutpannetjes

Zelfstandig naamwoord

de zoutpanv / m

  1. uitgedroogde bedding van een meer of zeearm die bedekt is met zout
  2. vijver waarin pekel wordt verdampt bij de zoutwinning
  3. grote metalen kuip gebruikt bij het zoutzieden
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen