Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • laag·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord laagte laagten
laagtes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de laagtev

  1. plaats die minder hoog ligt dan zijn omgeving
    • Binnendijks ontstond enige bebouwing rond de in de laagte achter de dijk gelegen kerk. [3]
  2. (muziek) een of meer tonen met een kleine frequentie
    • Romie Esteves (Rosina) paart zwoele laagte aan heldere hoogte.  [4]
  3. geringe hoogte, niet hoog of verheven zijn als eigenschap
    • Ik zie dat mijn mooie park, dat eens zo goed onderhouden was, als meest genoeglijke van de wereld, nu vervallen is tot schandelijke laagte. [5]
Antoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen