• kij·ken
  • In de betekenis van ‘zien’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
Middelnederlands: kiken
Germaans: *kīkanan
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: keek, Duits: gucken, Fries: kykje
Noord: Zweeds: kika, Deens: kigge, IJslands: kikja
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kijken
'kɛɪkə(n)
keek
kek
gekeken
ɣə'kekə(n)
klasse 1 volledig

kijken

  1. met de ogen waarnemen
     Overal waar je keek zag je leven in de woestijn. Duikende vogels, mieren, hagedissen en het onophoudelijke gezang van de krekels.[2]
     Wil je meer weten over mijn gear list, kijk dan op: www.randomtrailtales.com[2]
  2. ~ naar: gericht of met aandacht waarnemen met het oog
    • Hij liep weer naar mooie meisjes te kijken. 
  3. ~ naar: een probleem onder ogen nemen (en er eventueel wat aan doen)
    • Je moet daar echt naar laten kijken, dat is niet normaal. 
  4. iets ~
    • Hij zat videoclips te kijken. 
     Ik wist niet veel over paarden, heb twee weken allemaal YouTube-filmpjes over paarden gekeken.[2]
     We keken het jaar voorafgaand aan mijn vertrek vaak samen naar documentaires over de PCT en ze verheugde zich erop om via mij een halfjaar door Amerika mee te lopen, maar dan wel veilig thuis op de bank.[2]

[1]

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]