kijkerd
- kij·kerd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kijkerd | kijkerds |
verkleinwoord | - | - |
de kijkerd m
- (informeel) oog, in de betekenis van (lichaamsdeel voor) visuele waarneming
- ▸ Hij zette zich een paar meter onder het vrouwtje, en opeens stonden we onder twee sperwers. De gebandeerde staart van het mannetje stak opzichtig uit. Bewonderend hielden we nu eens de een, dan weer de ander in de kijkerd zonder dat het de vogels leek te deren, en na een paar minuten praatten we alweer op normale toon.[2]
- in de kijkerdin het gezichtsveld
- in de kijkerd lopenopvallen
- in de kijkerd zijnin de aandacht staan
- Het woord 'kijkerd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Samuel de Lange“Sperwer” (11 oktober 1997) op nrc.nl