Een kijker met een telescopische (verre-)kijker
  • kij·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord kijker kijkers
verkleinwoord kijkertje kijkertjes

de kijkerm

  1. iemand die naar iets kijkt
    • De brand trok vele kijkers. 
  2. (optica), (astronomie) een optisch instrument waarmee men ver verwijderde taferelen vergroot en/of helderder kan zien; in de astronomie ook toegepast voor het waarnemen van straling in het onzichtbare frequentiespectrum
    • Een kijker met een groot objectief, geeft een helder beeld. 
    • Een kijker voor fotografische opnamen in het infraroodgebied. 
    • Albert keek langs Berry's schouder. Luitenant Pradelle stond op een kleine voorpost met een kijker naar de vijandelijke linies te spieden. [2] 
  3. (figuurlijk) oog, in de betekenis van (lichaamsdeel voor) visuele waarneming
    • Ze keek hem met haar helder blauwe kijkers en lange krullende wimpers verleidelijk aan. 
  • [2]: In de kijker lopen / in de kijker spelen
In het oog lopen, opvallen
•  Zo weet Abigail, die Annes jicht verlichtte zonder dat zij haar ooit had opgemerkt, zich bij de koningin in de kijker te spelen. [3] 
  • [2]: Iets in de kijker hebben
Onraad vermoeden
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. kijker op website: Etymologiebank.nl
  2. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 15
  3. de Volkskrant Floortje Smit 2 januari 2019 The Favourite is verschrikkelijk grappig en oneindig tragisch (vijf sterren)
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be