• spie·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord spieker spiekers
verkleinwoord spiekertje spiekertjes

de spiekerm

  1. iemand die fraudeert bij een examen of proefwerk
    • Volgens de schoolhoofden zijn er geen spiekers in de kraag gevat tijdens de examens, waar meer dan 9 miljoen studenten aan meededen. Spiekers riskeren maximaal drie jaar niet meer mee te mogen doen aan het examen, waarvan de uitslag bepaalt naar welke universiteit de scholieren gaan. [1] 
    • Camera's moeten spiekers betrappen: De Erasmus Universiteit gaat camera’s installeren om studenten tijdens het maken van hun tentamens in de gaten te houden, tot grote woede van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb). [2] 
    • In januari besloot de HvA al tot het inzetten van beveiligingsmedewerkers bij tentamens, nadat twee spiekers de surveillanten hadden uitgescholden en geïntimideerd. [3] 
    • Een aantal scholen nam ondertussen algemene maatregelen, zoals de Arteveldehogeschool: zij weren sinds eind 2013 horloges tijdens het examen, wegens de opkomst van ‘smartwatches’ die het spiekers te makkelijk zou kunnen maken. [4] 
  2. opslagplaats voor graan
    • Een belangrijk deel van de vruchtbare grond was domeingoed van de landsheer, die dit exploiteerde door middel van landsheerlijke hoven met horige erven. Bij deze hoven hoorden opslagschuren van graan, de zogeheten spiekers (spijkers), waaruit soms een klein kasteel ontstond. In Twente is dit begrip spieker als zodanig in gebruik gebleven, in Salland is het een term geworden voor een kleine buitenplaats, zoals Soeslo en Vlaminckshorst. [5]
89 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]