oculair
- ocu·lair
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘oog-’ voor het eerst aangetroffen in 1524 [1]
- afgeleid van het Franse oculaire met het achtervoegsel -air [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | oculair |
verbogen | oculaire |
oculair
- (medisch) met betrekking tot het oog
- Door de oculaire hulpmiddelen kon hij beter zien.
1. met betrekking tot het oog
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oculair | oculairs |
verkleinwoord | oculairtje | oculairtjes |
het oculair o
- (optica) een lens of lenzenstelsel in een optisch instrument dat naar het oog van de kijker gericht is
- Het oculair mag wel eens schoongemaakt worden!
- Het woord oculair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oculair" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "oculair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ oculair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be