De twee oculairs van een binoculaire microscoop

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ocu·lair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘oog-’ voor het eerst aangetroffen in 1524 [1]
  • afgeleid van het Franse oculaire met het achtervoegsel -air [2]
stellend
onverbogen oculair
verbogen oculaire

Bijvoeglijk naamwoord

oculair

  1. (medisch) met betrekking tot het oog
    • Door de oculaire hulpmiddelen kon hij beter zien. 
Hyponiemen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord oculair oculairs
verkleinwoord oculairtje oculairtjes

Zelfstandig naamwoord

het oculairo

  1. (optica) een lens of lenzenstelsel in een optisch instrument dat naar het oog van de kijker gericht is
    • Het oculair mag wel eens schoongemaakt worden! 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen