Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·kij·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegkijken
keek weg
weggekeken
klasse 1 volledig

Werkwoord

wegkijken

  1. inergatief de blik afwenden, de blik van iemand anders vermijden
    • Hij knikt en kijkt weg. 
  2. inergatief negeren, doen of iets niet bestaat
    • Het geweld in die regio werd zo hevig, dat de wereld niet meer kon wegkijken. 
  3. overgankelijk onwelkom laten voelen, zo kijken dat iemand weggaat
    • Het gezin met jonge kinderen werd nog net niet weggekeken uit de chique winkel. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be